door Jona Lendering
Mijn werk bestaat eruit wetenschap uit te leggen aan het publiek. Daarbij beperk ik me tot uitleg over de oude wereld: Babyloniërs, Joden, Grieken en Romeinen zijn, zoals de vaste lezers van deze kleine blog weten, mijn voornaamste onderwerp. Ik heb collega’s die veel weten over sterrenkunde, quantumfysica, wiskunde of geneeskunde. Het is moeilijk te definiëren wat die mensen verbindt, want sommigen zijn universitair medewerker en anderen zijn journalist, maar ze lopen vaak tegen dezelfde problemen aan.
Omdat het goed is ervaringen uit te wisselen, is er een Vereniging voor Wetenschapsjournalistiek en -communicatie Nederland (VWN), die dertig jaar geleden werd opgericht. De oprichters waren ontevreden over de academische voorlichting, maakten zich zorgen over de arbeidsmarkt en zochten een platform om te spreken over inhoudelijke problemen.
Variatie
Zie ik het goed, dan is de academische voorlichting sindsdien verbeterd in de exacte wetenschappen en verslechterd in de geesteswetenschappen, dan spelen de problemen op de arbeidsmarkt nog net zo hard en dan heeft de discussie over de inhoudelijke problemen geleid tot professionalisering. Niet alle problemen zijn opgelost, maar er is bijvoorbeeld een handboek waarin in elk geval van simplistische oplossingen wordt uitgelegd waarom ze niet kloppen. Dat het boek – als ik het goed heb geteld – negen verschillende namen gebruikt om de beroepsgroep te typeren, illustreert dat wetenschapsvoorlichting vooral een heel gevarieerd vak is, zo gevarieerd als de wetenschap zelf en het publiek dat wordt bereikt.
Hoe gevarieerd, is misschien wel te illustreren met een voorval tijdens de discussie over enkele stellingen waarmee vrijdag een einde kwam aan het jubileumsymposium “Van ivoren toren naar circustent”. Eén van de stellingen luidde dat wetenschapsvoorlichting zich teveel richtte op gelijkgestemden – hoogopgeleiden bijvoorbeeld. Ik heb daar zo mijn eigen ideeën over – de Nederlandse oudhistorici schrijven vooral voor mensen die de middelbare school niet hebben afgemaakt – maar hoorde interessante observaties. Zo vertelde Erik Kwakkel dat hij met nieuws vanuit De Jonge Academie wel De Volkskrant en het Handelsblad kan bereiken, maar niet De Telegraaf en het Algemeen Dagblad. Iemand vroeg of het eigenlijk wel erg was dat alleen hoogopgeleiden werden bereikt. Ik had niet het idee dat er gekke dingen werden gezegd tot Iris Roggema erop wees dat juist in “simpele” bladen, zoals Libelle, veel aandacht was voor gezondheidsnieuws en psychologie. Dat was onweerlegbaar en ineens realiseerde ik me dat, terwijl de sprekers tot nu toe impliciet wetenschap hadden gelijkgesteld aan grensverleggend onderzoek, veel anderen vooral aandacht hebben voor de praktische kant. Niks wereldschokkends, maar het toont dat de aanwezigen op heel verschillende manieren kijken naar hun werk, naar hun publiek en naar wetenschap.
Roger Pielke
Het toont ook dat het goed is ervaringen uit te wisselen en wat dat betreft zaten we vrijdag goed. Wat die circustent kan inhouden, werd geïllustreerd door Roger Pielke, die zich als wetenschapper bezighoudt met klimaatverandering en erop heeft gewezen dat er geen bewijs is voor een correlatie tussen klimaatverandering en extreem weer. Dat is een boodschap die niet iedereen op prijs stelt, zodat is geprobeerd met een smeercampagne hem het werken onmogelijk te maken. Hierbij handelde menig wetenschapsjournalist als bondgenoot van een alarmistische milieubeweging. Pielkes conclusie was dat je het als wetenschapper niet kon winnen als de politiek en de pers zich tegen je keren.
Zijn tegenstanders verdedigden echter wat zij zagen als de wetenschap. Daar is niets mis mee, maar Pielke wees er terloops op dat wetenschapsjournalisten in de Verenigde Staten zich beschouwen als verdedigers van de wetenschap (en dus niet als degenen die het proces beschrijven en eventueel als waakhond optreden). Deze belangenverstrengeling van wetenschapper en wetenschapsjournalisten zou het Leitmotif van het symposium worden. Een vraag die overigens niet werd gesteld: is een hetze anders of erger als het een wetenschapper betreft dan, pakweg, een soapie, een blogger, een politicus of iemand die een onhandige tweet de wereld instuurt?
Frans Brom
De tweede spreker was Frans Brom van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die een schets gaf van de circustent en Pielkes verhaal van wat context voorzag. Hij vertelde dat zes voorbeelden van ontspoorde discussies (alle uit de exacte wetenschappen) waren onderzocht en dat steeds hetzelfde patroon zichtbaar was:
- Eerst is er een rustige, gestructureerde discussie;
- Dan ontstaat er een legitiem “counter-discourse”: enkele hoogleraren stellen kritische vragen, er zijn “contradicting experts”, een televisiedocumentaire plaatst vraagtekens;
- In de discussie beperken wetenschappers zich dan tot de rationele aspecten;
- Het maatschappelijke debat, dat is ingegeven door andere thema’s, doet de discussie ontsporen
Ik heb op deze kleine blog – mainzerbeobachter.com – verschillende voorbeelden gegeven uit mijn eigen vak, zoals de zionistische archeologie, Cyrus de Grote, de etniciteit van de antieke Macedoniërs en het Jezusmythicisme. Steeds loopt de wetenschap weer in de val dat ze niet ingaat op irrationele argumenten die maatschappelijk juist zeer relevant zijn (in deze gevallen: bezorgdheid over de toekomst van een door vijanden omringd Israël, bezorgdheid om het seculiere karakter van Iran, bezorgdheid om territoriale claims op Thessaloniki, bezorgdheid om hedendaags christen-fundamentalisme).
Kortom: Broms verhaal ging er bij mij in als koek. De conclusie die Brom en Pielke trokken, dat depolitisering niet mogelijk is, lijkt me echter iets te kort door de bocht. Zeker, de ontspoorde debatten in de oudheidkunde suggereren eveneens dat er weinig hoop is, maar het moet gezegd: zoals kwakgeschiedenis de kop kan opsteken, zo kan ze ook kopje onder gaan. Je zult nog maar weinigen horen over de magische piramidekrachten. De tijd werkt wellicht in het voordeel van de wetenschap.
Brom adviseerde beleidsdiscussies niet te vernauwen tot wetenschappelijke vragen en brede discussies te organiseren. Ik kon alleen denken aan de discussie over de Wetenschapsagenda, die zó snel moest plaatsvinden dat er geen gelegenheid was voor publieke reflectie en waar de vragen zó moesten worden ingediend dat vragenstellers ze niet van de noodzakelijke context konden voorzien. Eigenlijk had ik Brom nog willen vragen hoe hij dit soort sabotage wilde vermijden, maar het was tijd voor de pauze.
Sjoerd de Jong
Na de pauze sprak Sjoerd de Jong, de ombudsman van het NRC Handelsblad. Hij begon met het simpele voorbeeld dat er vlak voor de deadline een leuk wetenschapsnieuwtje binnenkomt en de algemene redactie besluit het te plaatsen, zonder overleg met de wetenschapsredactie, die een leuk bericht immers dood zou checken. De wetenschapsjournalist heeft, zo betoogde De Jong, de reputatie van debunker. Hij gaf als voorbeeld hoe de NRC-wetenschapsjournalisten weigerden kunstjes te vertonen in de academische circustent toen het vleeshufterverhaal naar buiten kwam.
Maar wetenschapsjournalistiek is niet volmaakt en op dit punt viel ik door de mand. Ik geef elke maand de Livius Nieuwsbrief uit, waarin ik het nieuws over de Oudheid samenvat en toelicht welke belangen er achter bepaalde persberichten zitten. Als ik kwakgeschiedenis zie, schiet ik haar af. Ik probeer dat te doen met wat grapjes en ik weet dat de vorm wordt gewaardeerd, maar ik heb wel eens classici, oudhistorici of archeologen aan de lijn die me vragen of ik me niet wat meer kan beperken tot het presenteren van leuke ditjes en datjes. Ik brom dan dat ik er niet ben voor de public relations en ik maak een vergelijking met sportjournalistiek: sportjournalisten vertellen wat er in de sport gebeurt maar schrijven ook over dingen die verkeerd gaan.
Ik had me, zo ontdekte ik, beter eens kunnen verdiepen in dat genre, want als ik De Jong goed begrijp, is juist in de sportjournalistiek sprake van belangenverstrengeling. Een sportjournalist is altijd aangewezen op zegslieden in de sport en kan daardoor nooit echt kritisch zijn. Wetenschapsjournalisten doen, volgens De Jong, weinig anders: ze praten doorgaans met hun wetenschappelijke zegslieden mee. Zoals Pielke al had gezegd: in Amerika beschouwen wetenschapsjournalisten zich als verdedigers van de wetenschap.
De Jong wees erop dat, zoals echte onthullingen in de sportjournalistiek vaak van buitenaf kwamen, de affaire-Nijkamp naar buiten werd gebracht door een onderzoeksjournalist, Frank van Kolfschooten. De wetenschapsjournalistiek had dat ook zélf kunnen doen maar is soms niet kritisch genoeg.
Ik vermoed echter dat De Jong iets te somber is. De drie schandalen die de papyrologie de laatste jaren hebben getroffen (Vrouw van Jezus, Sapfo, Marcusfragment) zijn weliswaar voor het eerst geconstateerd in de blogosfeer, maar het waren “echte” onderzoekers en normale wetenschapsjournalisten die toonden welke fouten de betrokkenen hadden gemaakt. In Nederland bijvoorbeeld Theo Toebosch, die er wel vaker blijk van geeft zich weinig aan te trekken van academische reputaties.
Toch geloof ik dat De Jong en Pielke gelijk hebben als ze waarschuwen voor de belangenverstrengeling van wetenschap en wetenschapsjournalistiek. Als de Livius Nieuwsbrief dus wat kritischer wordt, weet u hoe het is gekomen
Iris Korthagen
Iris Korthagen, die voor het Rathenau-instituut onderzoek doet naar de toekomst van de wetenschapsjournalistiek, had verschillende observaties en vatte eigenlijk mooi samen wat eerder was besproken. Zo had ze cijfermateriaal dat wetenschapsjournalisten zich niet meteen waakhonden voelen, waarmee ze in feite de impressies van De Jong en Pielke over belangenverstrengeling bevestigde.
Ook wees ze erop dat wetenschappelijk nieuws steeds vanzelfsprekender onderdeel is van het algemene nieuws – u kwam hierboven al tegen dat de Libelle schrijft over psychologie en gezondheid. Belangrijk is vooral dat wetenschapsjournalisten kunnen helpen contextualiseren en het publiek gidsen door de discussies.
Korthagen deed deze constatering zelf ook af als het intrappen van een open deur, maar daarom heeft ze niet minder gelijk. We zullen de diepte in moeten. Later, tijdens de discussie over de stellingen, zou Hidde Boersma zelfs pleiten voor het afschaffen van wetenschapsnieuwsberichten: ze zijn te kort en zelden relevant. Wie herinnert zich de snoeiharde cartoon waarmee Jos Collignon (Volkskrant 2 december 2014) de wetenschap wegzette als de Malle Eppie die Diederik Stapel souffleerde?
“De wetenschapsjournalist,” vatte Korthagen een fiks deel van het voorafgaande samen, “moet informant, verbinder en waakhond zijn.” Hoe dat laatste mogelijk is zonder dat je je academische contacten kwijt raakt, vertelde ze helaas niet. Het punt is niettemin actueel: zoals Pielke ander werk moest gaan doen omdat de pers zijn standpunten verdraaide en een hetze tegen hem ontketende, zo zijn journalisten door universiteiten in moeilijkheden gebracht.
Stellingen
Tot slot was er een discussie over enkele stellingen. Een daarvan heb ik in de inleiding al genoemd. Een andere: “we leggen teveel de nadruk op de resultaten van onderzoek en besteden te weinig aandacht aan de manier waarop die tot stand zijn gekomen”. De trouwe lezers van deze kleine blog herkennen hier het advies “Tussen onderzoek en samenleving” en ik voor mij had hoge verwachtingen van de discussie over deze stelling. De oudheidkundige disciplines zijn immers het lachertje van de wetenschap geworden door hun methoden en de verklaringsmodellen niet uit te leggen. Ik had gehoopt dat de discussie me wat handvaten zou bieden om mijn werk beter te doen, maar die kwamen er niet.
Een andere stelling: “Met hun focus op rationaliteit onderschatten wetenschapsjournalisten en -voorlichters de publieke zorgen over (toepassingen van) wetenschap en techniek.” Ik geloof dat ik deze stelling zelf heb aangedragen; in elk geval had ze mijn warme belangstelling. Enkele voorbeelden noemde ik hierboven al: de oudheidkundige disciplines gaan niet in op irrationele bezorgdheden (over Israël, Macedonië, Iran en fundamentalisme) en verliezen zienderogen draagvlak, en wetenschapsjournalisten die zich beperken tot het verdedigen van de wetenschap, dragen daaraan bij. Ondertussen is, zoals Hendrik Spiering het verwoordde, “de emotie evengoed nieuws”.
Daarover zou nog meer te zeggen zijn. “De emotie is nieuws” is wat mij betreft genomineerd voor een volgend symposium. Ik was graag nog wat langer gebleven, maar iemand belde me en ik moest onverwacht weg. Desondanks: het was in elk geval voor mij een waardevolle middag waarin ik veel hoorde dat herkenbaar en toepasbaar voor me is.
Een verslag van deze bijeenkomst door Jona Lendering is ook in twee delen te vinden op zijn webblog:
- http://mainzerbeobachter.com/2015/11/21/vwn-dertig-jaar-1/
- http://mainzerbeobachter.com/2015/11/21/vwn-dertig-jaar-2/