Schrijven voor Engelstalige media - Workshopverslag
Waarschijnlijk zouden aardig wat VWN’ers ook graag voor Engelstalige media willen schrijven. Maar hoe pak je dat aan? De workshop daarover van Martin Enserink en Jop de Vrieze begon met goed nieuws: je Engels hoeft niet vlekkeloos te zijn en de betaling is vaak beter dan in Nederland. Toen werd het menens: hoe overtuig je ze dat een hun onbekende Nederlander ze iets te bieden heeft dat ze niet gewoon in eigen land kunnen bestellen?
Tekst: Timo Können
16 januari, een zaaltje in Utrecht met een stuk of vijftien deelnemers. De twee workshopleiders hebben er duidelijk zin in. Martin Enserink schrijft al meer dan tien jaar voor Science en is daar nu in dienst als deputy news editor. Jop de Vrieze schrijft zowel voor Nederlandse als Angelsaksische bladen, o.a. voor Nature Medicine en ook voor Science, waar hij via Martin is binnengekomen. Ze zitten allebei vol met anekdotes over hun ervaringen.
Waarom zou je het willen, schrijven voor Engelstalige media? Redenen die werden genoemd waren de grotere vijver, de vaak betere betaling per woord (al staat daar ook vaak meer werk tegenover, zie verderop), de grotere impact die je stukken kunnen hebben en het feit dat het deuren kan openen als je kunt zeggen dat je voor een prestigieus internationaal tijdschrift hebt geschreven. Ook fijn is dat je dezelfde verhaalkern meestal zonder bezwaar nog een keer kunt gebruiken in een Nederlands blad.
De volgende vraag is natuurlijk hoe je binnenkomt. Het advies van Jop en Martin was pitchen en nog eens pitchen, je niet laten ontmoedigen (en als het even kan, zorgen dat je al voor je pitch met een redacteur in contact bent gekomen). Ook bij ‘sjieke’ bladen als Science en Nature wordt een serieuze pitch over het algemeen serieus gelezen. Martin: ‘Ik krijg veel pitches, maar goeie verhalen wil ik altijd.’ Er is wel veel concurrentie, maar daarvan is ook veel middelmatig.
Hoor je niets terug, stuur er dan een mail achteraan: de kans is groot dat je voorstel in de drukte alleen maar even uit beeld is geraakt. Zorg dat je een LinkedIn-profiel hebt en liefst ook een eigen website (het Nederlands daarop kunnen ze met Google Translate lezen).
Wat dat betreft valt het dus mee met de barrière. Alleen, om succes te hebben met je pitch ligt de lat wel hoger dan bij een Nederlands medium. Waarom zouden ze eigenlijk in zee gaan met iemand uit een ander land die ze niet kennen? Niet voor iets dat ook wel gedaan kan worden door een redacteur of een freelancer in eigen land. Je onderwerp moet onderscheidend zijn. Vaak zal dat ’m in een Nederlandse invalshoek zitten. Zo heeft Martin in Science stukken gehad over het machtsmisbruik van een Leids archeologenechtpaar en over wat Wilders’ verkiezingsoverwinning zou gaan betekenen voor het Nederlandse wetenschapsbeleid.
Jop en Martin bespraken met de groep een aantal pitches die de deelnemers thuis hadden voorbereid. Een paar dingen die naar voren kwamen: je pitch moet laten zien dat je je idee goed hebt doordacht en redelijk wat informatie geven. Een lengte van zo’n vijf tot acht alinea’s is gebruikelijk. Een motivering in de sfeer van ‘dit is een interessant onderwerp’ is niet voldoende. Maak duidelijk waarom het blad er juist nu een verhaal over zou moeten willen hebben. Vertel ook iets over je staat van dienst als journalist.
Eigenlijk allemaal dingen die ook hier in Nederland verstandig zijn om te doen, maar internationaal nog meer omdat de lat hoger ligt. Verder heb je veel vrijheid in de manier waarop je je pitch opbouwt. Dat hij nieuwsgierig maakt is het belangrijkste.
En dan – gesteld dat de pitch succes heeft – komt het schrijven zelf. Martin en Jop gingen uitgebreid in op de voetangels en klemmen daarvan. Enigszins tot opluchting van de deelnemers bleek dat je Engels niet fantastisch hoeft te zijn (wel behoorlijk). Een goede opbouw is, weinig verrassend, wel belangrijk. Iets dat we in Nederland niet zo gewend zijn, is dat er na de opening vaak een zogeheten nut graph (notendop) volgt van een of twee alinea’s. Die vertelt waar het stuk over gaat, als houvast voor de lezer.
Werk aan de winkel: voor een stukje van 1000 woorden in een vooraanstaand medium word je al geacht vijf of zes bronnen te spreken, en voor langere verhalen worden dat er nog meer. Het quoten van die bronnen doe je dan weer veel spaarzamer, en veel letterlijker, dan wij gewend zijn.
De eindredactie is meestal een stuk intensiever dan bij Nederlandse media. Ook ervaren journalisten zijn niet verbaasd als de eerste versie van hun artikel ‘rood’ terugkomt. Een stuk gaat over het algemeen meermaals heen en weer. Martin: ‘Je moet het zien als een soort samenwerking, waarbij je vanaf de eerste versie samen naar het eindresultaat toewerkt.’ Dat verklaart ook waarom het niveau van je Engels niet doorslaggevend is.
Redacties zijn meestal een stuk strenger in fact checking dan in Nederland, soms tot in het extreme toe. Anderzijds hoef je je stuk voor publicatie niet aan je bronnen voor te leggen. Dat wordt zelfs als onethisch gezien… Nog zo’n ‘ethisch’ verschil: in de Verenigde Staten spreekt het vanzelf dat je niet als journalist over ruimtevaart gaat schrijven als je voor NASA of ESA werkt.
Als je eenmaal een stuk in een bepaald Engelstalig medium hebt gehad, wordt het wat gemakkelijker om er nog eentje in te krijgen. Stuur met enige regelmaat nieuwe pitches, maar ga de redactie niet bombarderen, zo luidde het advies. Nou, we hebben goed geluisterd naar alle tips. Krijgt de VWN er over een paar jaar een Engelstalige afdeling bij?